Geslaagd beroep op overmacht bij een ongeval tussen een voetganger en een tram?

Geslaagd beroep op overmacht bij een ongeval tussen een voetganger en een tram?

maandag 18 juli, 2022

Feiten en omstandigheden

Op 12 april 2017 heeft op een voetgangersoversteekplaats in Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een voetganger en een tram van GVB. Het verkeerslicht om de trambaan over te steken stond op dat moment op rood vanwege de (voor de voetganger links) naderende tram. Desondanks stapte de voetganger naar voren en liep de trambaan op. De trambestuurder heeft daardoor op enig moment de noodrem ingezet, maar deze heeft niet verhinderd dat de voetganger werd aangereden door de tram. 

De voetganger heeft GVB op 6 juli 2017 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval, nu zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. VGA, de aansprakelijkheidsverzekeraar van GVB, heeft op 5 januari 2018 namens GVB een beroep op overmacht gedaan en heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Omdat partijen over de schadeafwikkeling geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, heeft de voetganger (hierna: verzoekster) op 11 november 2021 een deelgeschil aanhangig gemaakt. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat VGA geen beroep op overmacht toekomt en dat zij daarom ten minste 50% van de materiële en immateriële schade vergoed dient te krijgen. 

Juridisch toetsingskader

De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of aan GVB een beroep op overmacht toekomt in de zin van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en zo niet, of de verzoekster in dusdanige mate roekeloos heeft gehandeld dat dit grenst aan opzet. 

Artikel 185 WVW bepaalt, kort gezegd, dat de eigenaar van een motorrijtuig aansprakelijk is voor de schade die hij (of iemand voor wiens gedragingen hij aansprakelijk is) bij een verkeersongeval heeft toegebracht aan niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers (zoals voetgangers of fietsers), behoudens situaties van overmacht. Er is slechts sprake van overmacht, indien de gemotoriseerde rechtens gezien geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. De gemotoriseerde moet bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening houden met fouten van andere weggebruikers – waaronder begrepen de eventuele fouten van het slachtoffer zelf – tenzij die fouten voor de gemotoriseerde zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen van diens rijgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.

Hoewel een tram geen motorrijtuig is in de zin van de WVW dient de bestuurder van een tram vooralsnog de zorgvuldigheid te betrachten die ook wordt verlangd van bestuurders van een motorrijtuig zoals hierboven omschreven. Immers, kwetsbare verkeersdeelnemers hebben op dit vlak (extra) bescherming nodig in verband met de ingrijpende gevolgen die een botsing met een tram voor hen kan hebben.

Wanneer de eigenaar van het motorrijtuig zich niet kan beroepen op overmacht, is hij in beginsel aansprakelijk. Indien sprake is van een fout van de fietser of voetganger (zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid), dan geldt de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel. Die regel betekent dat de eigenaar van het motorrijtuig in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Wanneer wél sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de fietser of voetganger blijft de verdeling van de schade over de eigenaar van het motorrijtuig en het slachtoffer onderworpen aan de gewone regels van artikel 6:101 BW (eigen schuld). Het is aan degene die zich op overmacht van de bestuurder of aan opzet grenzende roekeloosheid van de ongemotoriseerde beroept – in dit geval GVB – om de feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) op grond waarvan kan worden aangenomen dat het ongeval daaraan te wijten is.

Beoordeling

De snelheid van de tram is een belangrijke factor voor de beoordeling van de manier waarop de trambestuurder aan het verkeer heeft deelgenomen. De invloed van de snelheid van de tram op de lengte van de remweg is immers bepalend voor de mate waarin de trambestuurder zo nodig kan reageren op fouten van andere weggebruikers die niet zo onwaarschijnlijk waren dat hij daarmee geen rekening behoefde te houden. Hieronder valt dus ook de fout van verzoekster die – ondanks een rood verkeerslicht – toch overstak. 

GVB stelt zich op het standpunt dat de tram met een snelheid van 15 à 20 km/h reed en dat dit – gelet op alle verkeersomstandigheden – een aanvaardbare en veilige snelheid was. Verzoekster heeft deze stelling gemotiveerd betwist aan de hand van een door haar ingestelde ongevallenanalyse, een zogeheten Quick scan, waaruit bleek dat de tram gemiddeld 30 km/h reed. Dit is volgens verzoekster géén aanvaardbare en veilige snelheid, zodat de trambestuurder in dat geval rechtens wél een verwijt kan worden gemaakt. Middels verklaringen van de trambestuurder en getuigen van het ongeval probeert GVB haar stelling – dat de tram 15 à 20 km/u reed – te onderbouwen. Deze verklaringen zijn volgens de rechtbank echter onvoldoende, omdat de verklaringen niet zijn gebaseerd op concrete gegevens, maar enkel op een eigen inschatting. Volgens de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten door GVB aangevoerd voor het oordeel dat de trambestuurder rechtens géén enkel verwijt valt te maken. Het beroep op overmacht slaagt aldus niet.  

Voorts rijst de vraag of sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de kant van verzoekster, nu zij ondanks het rode verkeerslicht toch is overgestoken. Dit betreft volgens de rechtbank een aanzienlijke fout, waardoor zij niet op een veilige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Echter, het is niet bleken dat zij deze fout heeft gemaakt terwijl zij bewust was van het risico dat de naderende tram haar zou raken. Dit beroep van GVB slaagt evenmin, aldus de rechtbank. 

Conclusie

De rechtbank concludeert dat GVB géén beroep op overmacht toekomt en dat – nu het beroep op aan opzet grenzende roekeloosheid eveneens wordt gepasseerd – zij ten minste 50% van de schade van verzoekster dient te vergoeden.

Wilt u dat wij contact met u opnemen?

    Meer nieuws

    Voorlopig getuigenverhoor

    woensdag 14 augustus, 2024

    Artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in gevallen waarin bij wet het bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van een belanghebbende onverwijld (= zonder uitstel) een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen. Doel van het voorlopig getuigenverhoor Procederen kost niet alleen veel geld, maar vaak ook veel tijd. Soms is het voorafgaand aan […]

    Lees verder

    Toename verkeersongevallen met fatbikes: Dit moet je weten

    vrijdag 14 juni, 2024

    Uit recent onderzoek van VeiligheidNL (kenniscentrum voor letselpreventie) bleek dat artsen op de spoedeisende hulp een toename zien van het aantal verkeersongevallen met een fatbike. Verder viel op dat het aandeel van de leeftijdscategorie 10-14 jarigen steeds groeit. Het onderzoek werd wijd verspreid door de (sociale) media, met een oproep tot het verbeteren van de […]

    Lees verder

    Heeft u schade? Stuur een mail of bel (076) 700 27 75