Sommige letselschadezaken hebben raakvlakken met arbeidsrechtelijke betrekkingen, doordat iemand als gevolg van een ongeval -al dan niet tijdelijk- arbeidsongeschikt raakt. Wanneer iemand in loondienst is bij een werkgever, mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat beide partijen de bedoeling hebben gehad om een langdurige en duurzame verbintenis met elkaar aan te gaan.
Dit is anders wanneer iemand via een uitzendbureau werkt. De rechtsbetrekking tussen een uitzendkracht en een inlener is dan ook van een hele andere aard. Voor uitzendovereenkomsten geldt er dan ook een ander wettelijk regime.
Artikel 13 lid 3 NBBU-cao (oud)
Het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:426) gaf aanleiding tot het schrijven van dit artikel. In dit arrest werd artikel 13 lid 3 sub a van de tussen 1 juni 2014 en 31 mei 2019 geldende NBBU-cao onder de loep genomen. Het artikel luidt als volgt:
“Bij het einde van de fase 1 en 2 uitzendovereenkomst met uitzendbeding geldt:
a. De uitzendovereenkomst komt ten einde doordat de inlener om welke reden dan ook de uitzendkracht niet langer wil of kan inlenen en voorts doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten, (…). In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling (…) direct na de ziekmelding (…) geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener.”
Door de Hoge Raad werd bekeken en beoordeeld hoe deze cao-bepaling zich verhoudt tot het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 BW) en het uitzendbeding (artikel 7:691 BW).
Procesverloop
In deze zaak ging het om een uitzendkracht die op 24 maart 2016 een arbeidsongeval overkwam. Hij liep handletsel op en onderging meerdere operaties. Uiteindelijk werden twee vingers gedeeltelijk geamputeerd. De uitzendkracht was gedurende een periode van ongeveer twee maanden volledig arbeidsongeschikt. Op grond van de destijds geldende NBBU-cao werd de uitzendovereenkomst van de uitzendkracht per direct beëindigd omdat hij arbeidsongeschikt was geraakt.
In eerste aanleg verzocht de uitzendkracht aan de kantonrechter -onder meer- om de inlener te verplichten hem toe te laten tot passend werk en de inlener te veroordelen tot doorbetaling van het loon tijdens ziekte. Uitzendkracht legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de uitzendovereenkomst niet op geldige wijze werd beëindigd en dus doorliep na zijn ziekte. De kantonrechter wees het verzoek af en oordeelde dat er voor de inlener geen doorbetalingsplicht was nadat de uitzendovereenkomst op geldige wijze werd beëindigd door ziekte van uitzendkracht.
In hoger beroep werd de vordering van uitzendkracht alsnog toegewezen en oordeelde het Hof dat de desbetreffende cao-bepaling in strijd is met het ontslagverbod tijdens ziekte.
Het uitzendbureau ging in cassatie en verzocht de Hoge Raad om de uitspraak van het Hof te vernietigen. Daarbij werd onder meer aangevoerd dat de cao-bepaling in overeenstemming is met de wettelijke regeling ter zake uitzendovereenkomsten.
Hoewel het cassatieberoep uiteindelijk werd ingetrokken, achtte de Hoge Raad het alsnog nodig om te casseren in het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde allereerst dat het eerdergenoemde artikel 13 lid 3 van de destijds geldende NBBU-cao niet in strijd is met het opzegverbod tijdens ziekte. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat het uitzendbeding juist de mogelijkheid moet bieden om gezamenlijk overeen te kunnen komen dat een uitzendovereenkomst op ieder moment kan worden beëindigd ‘om welke reden dan ook’. De uitzendovereenkomst kan dus óók worden beëindigd wanneer er sprake is van ziekte van de uitzendkracht, mits dit gebeurt op verzoek van de inlener. De wetgever heeft bewust gekozen voor een uitzendbeding met een dergelijke strekking.
In dat kader is het van belang om voor ogen te houden dat er bij de beëindiging van een uitzendovereenkomst met een uitzendbeding géén sprake is van een opzegging van de uitzendovereenkomst, maar van een beëindiging van rechtswege doordat de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener wordt beëindigd. Op dergelijke situaties als hier beschreven is het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing en is de cao-bepaling dus niet in strijd met de wet.
De zinsnede ‘op verzoek van de inlener’ is hierbij curiaal, zo blijkt uit de overwegingen van de Hoge Raad. Deze woorden zijn bij amendement ingevoegd in het tweede lid van artikel 7:691 BW, waarmee de wetgever heeft beoogd om de rechtspositie van de uitzendkracht te verbeteren. Dit heeft de wetgever willen doen door het initiatief van de beëindiging van een uitzendovereenkomst steeds neer te leggen bij de inlener en niet bij het uitzendbureau. Daarmee wordt de beëindiging van een uitzendovereenkomst steeds gekoppeld aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht. De beëindiging van de terbeschikkingstelling gebeurt dus op uitdrukkelijk verzoek van de inlener.
Artikel 13 lid 3 van de NBBU-cao bepaalt echter dat in geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht, er geacht wordt dat de terbeschikkingstelling direct na de ziekmelding en met onmiddellijke ingang wordt beëindigd op verzoek van de inlener. Deze cao-bepaling koppelt dus de arbeidsongeschiktheid van een uitzendkracht automatisch aan de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht als ware die beëindiging gedaan op verzoek van de inlener, ook indien er geen uitdrukkelijk verzoek is geweest van de inlener tot de beëindiging van de terbeschikkingstelling. Hiervan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit gedeelte van deze cao-bepaling in strijd is met het uitzendbeding.
Gevolgen voor de praktijk
Het spreekwoordelijke addertje onder het gras bevindt zich hier dus in de formulering ‘wordt geacht direct na diens ziekmelding (…) te worden beëindigd op verzoek van de inlener’.
Hoewel het dus voor de inlener op grond van het uitzendbeding mogelijk is om op ieder willekeurig moment de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht te laten beëindigen op diens verzoek, moet er dus wel sprake zijn van een uitdrukkelijk verzoek. Er mag en kan niet op voorhand vanuit worden gegaan dat de arbeidsongeschiktheid van een uitzendkracht automatisch ook een verzoek oplevert van de inlener tot de beëindiging van de terbeschikkingstelling van die uitzendkracht.
Het oude artikel 13 lid 3 is thans terug te vinden in het huidige artikel 15 lid 1 sub b van de NBBU-cao, die een looptijd heeft van 2 januari 2023 tot en met 31 januari 2023. Met het oordeel van de Hoge Raad dat deze cao-bepaling in strijd is met de wet en dus in zoverre nietig is, zal deze cao-bepaling moeten worden herschreven. Tot die tijd zal bij ziekte en/of ongeval van de uitzendkracht de uitzendovereenkomst door moeten lopen, tenzij er kan worden aangetoond dat de inlener ook daadwerkelijk en uitdrukkelijk heeft verzocht om de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht te laten beëindigen.
Het arrest van de Hoge Raad is in te zien via: https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:426.
Wilt u dat wij contact met u opnemen?
Het is algemeen bekend dat indien sprake is van pech op de (snel)weg personen wordt aangeraden het voertuig te verlaten, naar de vluchtstrook te lopen, achter de vangrail te gaan staan en de hulpdiensten te alarmeren. Soms is het toch nodig om op de (snel)weg uit te stappen, om de auto aan de kant te […]
Lees verderArtikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in gevallen waarin bij wet het bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van een belanghebbende onverwijld (= zonder uitstel) een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen. Doel van het voorlopig getuigenverhoor Procederen kost niet alleen veel geld, maar vaak ook veel tijd. Soms is het voorafgaand aan […]
Lees verderHeeft u schade? Stuur een mail of bel (076) 700 27 75