Dit artikel gaat over een tussenvonnis dat door de rechtbank Rotterdam op 16 juni 2021 is gewezen. In dit tussenvonnis probeerde de rechtbank, voor zover mogelijk, vast te stellen of taxibedrijf Stam (hierna: Stam) aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het overlijden van een reiziger, die in de taxi ten val kwam. Hierbij wordt nader ingegaan op de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, de overwegingen van de rechter en de conclusies die daaraan verbonden kunnen worden.
Omstandigheden
De inmiddels overledene werd op 9 juli 2016 in een rolstoeltaxi van Stam van het Albert Schweitzer Ziekenhuis naar zijn woonadres gebracht. Na het bereiken van de plek van bestemming, reed de chauffeuse hem in zijn rolstoel achteruit richting de uitgang van de taxi. Toen kwam hij ten val. In de nacht van 9 op 10 juli 2016 verslechterde de toestand van het slachtoffer, waarna hij in de ochtend kwam te overlijden. De doodsoorzaak bleek een hersenbloeding te zijn.
Aansprakelijkheid
De weduwe stelt dat Stam aansprakelijk is op grond van artikel 8:1147 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de vervoerder aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger ten gevolge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen. In beginsel is Stam dus op grond van artikel 8:1147 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk, indien bewezen kan worden dat de overledene tijdens het taxivervoer een ongeval is overkomen dat tot letsel en uiteindelijk zijn dood heeft geleid. Aangezien er tussen beide partijen een consensus bestaat over dat de overledene ten val kwam in de taxi en daarbij gewond raakte, staat het volgens de rechter vast dat Stam voor die val en de gevolgen daarvan in beginsel aansprakelijk is.
Vervolgens stelt Stam dat onvoldoende vast is komen te staan dat de hersenbloeding, en daarmee het overlijden, een rechtstreeks gevolg is van het ongeval in de taxibus. Alhoewel de rechter het wel aannemelijk acht dat de hersenbloeding is ontstaan door het ongeval in de taxibus, laat hij Stam wel toe om tegenbewijs te leveren.
Voor het geval Stam niet slaagt in het leveren van tegenbewijs, wordt er ook een beroep gedaan op vervoerdersovermacht ex artikel 8:1148, 1ste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor schade door dood of letsel van de reiziger veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en voor zover zulk een vervoerder de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen. Volgens Stam heeft de ondeugdelijke staat van de rolstoel de val van de overledene veroorzaakt. Zo zou de rolstoel geen gordel hebben en was het tafelblad van de rolstoel niet goed bevestigd. De rechter volgt de redenering van Stam niet. Dat de rolstoel geen gordel had was namelijk duidelijk zichtbaar. Als de chauffeuse het onverantwoord achtte om de overledene te vervoeren, dan lag het op haar weg om daaromtrent in overleg te treden of het vervoer te weigeren. Sterker nog, het feit dat de overledene geen gordel droeg, zou de chauffeuse moeten nopen tot extra oplettendheid. Zo zou de chauffeuse moeten controleren of de overledene stevig in zijn rolstoel zat en het tafelblad goed vastzat, alsmede vooruit met de rolstoel moeten lopen (in plaats van achteruit), zodat zij goed zicht zou blijven houden op de overledene. Voor wat betreft het tafelblad klopt het dat dit de overledene kan tegenhouden als hij in de rolstoel zit. Echter, de enkele aanwezigheid van het tafeltje was in redelijkheid geen reden om dan maar minder zorgvuldig te zijn gedurende het achteruit rijden. De rechter komt dan ook tot het oordeel dat het beroep door Stam op ‘vervoerdersovermacht’ faalt.
Conclusie
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat in de regel aansprakelijkheid ingevolge artikel 8:1147 van het Burgerlijk Wetboek vaststaat, indien er kan worden aangetoond dat het letsel of het overlijden is veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond in een bus, taxi of trein. Dit kan onder meer middels getuigenverklaringen worden aangetoond. Probeer daarom als slachtoffer altijd zo snel mogelijk contactgegevens uit te wisselen met getuigen van het ongeval.
Zodra is aangetoond dat het letsel of het overlijden een gevolg is van een ongeval dat plaatsvond in het openbaar vervoer of een taxi, is het aan de vervoerder om aan te tonen dat er sprake is van vervoerdersovermacht in de zin van artikel 8:1148, 1ste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Slaagt de vervoerder daar niet in, dan staat de aansprakelijkheid ex artikel 8:1147 BW vast.
Wilt u dat wij contact met u opnemen?
Artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in gevallen waarin bij wet het bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van een belanghebbende onverwijld (= zonder uitstel) een voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen. Doel van het voorlopig getuigenverhoor Procederen kost niet alleen veel geld, maar vaak ook veel tijd. Soms is het voorafgaand aan […]
Lees verderUit recent onderzoek van VeiligheidNL (kenniscentrum voor letselpreventie) bleek dat artsen op de spoedeisende hulp een toename zien van het aantal verkeersongevallen met een fatbike. Verder viel op dat het aandeel van de leeftijdscategorie 10-14 jarigen steeds groeit. Het onderzoek werd wijd verspreid door de (sociale) media, met een oproep tot het verbeteren van de […]
Lees verderHeeft u schade? Stuur een mail of bel (076) 700 27 75