Frauderen in het verzekeringsrecht

Wie eist, bewijst. Bewijslast is (ook) bewijsrisico

dinsdag 15 november, 2022

In het Nederlandse recht gelden er voorwaarden. Zo ook voor het aansprakelijk stellen van een derde partij voor geleden en nog te lijden schade. 

Allereerst geldt dat een ieder in beginsel zijn of haar schade zelf draagt, tenzij de schade wordt veroorzaakt door een ander en die ander daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk kan worden gehouden. Voor aansprakelijkheid moet er een rechtsgrond zijn, kortom een wettelijke basis. 

Een bestaande rechtsgrond bestaat veelal uit verschillende vereisten waaraan moet worden voldaan om aansprakelijkheid gevestigd te krijgen. Die vereisten zijn vaak cumulatief, in die zin dat aan de eerste vereiste moet worden voldaan alvorens aan de tweede vereiste toe te komen. 

Het startpunt voor het vestigen van aansprakelijkheid zijn de algemene regels van de stelplicht en de bewijslast. In Artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering (RV) staat vermeld dat ‘de partij die zich op rechtsgevolgen beroept van de door haar gestelde feiten, ook de bewijslast draagt van die feiten (…)’.  

In de praktijk komt het erop neer dat de eisende partij de schadeveroorzakende feiten dient te stellen en ook dient te bewijzen bij een gemotiveerde betwisting door de verwerende partij. Zoals ook wel wordt gezegd: “Wie eist, bewijst”. Pas nadat de gestelde feiten vast zijn komen te staan, kan worden beoordeeld wat de daaruit voortvloeiende schade is geweest. 

In sommige situaties kan het lastig zijn om de gestelde feiten te bewijzen, bijvoorbeeld omdat er geen getuigen zijn geweest van de schadeveroorzakende gebeurtenis of omdat er geen andere informatie aanwezig is die aannemelijk maakt dat er een ongeval heeft plaatsgevonden. De op de eisende partij rustende bewijslast levert in dergelijke gevallen dan ook meteen een bewijsrisico op.

Deze situatie deed zich voor in een zaak waar de rechtbank Limburg zich op 19 september jl. over moest buigen. 

Feiten en omstandigheden

In deze casus ging het om een arbeidsongeval. Tijdens het verrichten van diens werkzaamheden, namelijk het handmatig verplaatsen van een vastgelopen pallet op een transportband, ontstonden er plotseling hevige pijnklachten in de nek, de schouder en de arm van de betrokken werknemer. Anderhalf uur later meldde deze werknemer zich ziek.

Beoordelingskader

Op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een werkgever in beginsel aansprakelijk voor schade die door een werknemer wordt geleden tijdens de uitoefening van diens werkzaamheden. Het is aan de eisende partij om dit, zoals aangegeven, te stellen en bij betwisting ook te bewijzen. 

De eerste vraag waar de rechtbank zich dan ook over diende te buigen is of er sprake is geweest van een arbeidsongeval, oftewel van schade die werd geleden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. 

Het verweer van de werkgever

De werkgever heeft onweersproken verweer gevoerd en gesteld dat er geen melding werd gemaakt van een arbeidsongeval door de werknemer, ondanks de ziekmelding. Ook bij de bedrijfsarts werd door deze werknemer nimmer gesproken over een arbeidsongeval. 

De in het geding gebrachte bewijsstukken

Na het ontstaan van de klachten heeft de betreffende werknemer zich gewend tot zijn huisarts. Het huisartsenjournaal, welke een vermelding maakt van ‘werkgerelateerde’ klachten, werd door de werknemer als bewijs in het geding gebracht. 

De rechtbank oordeelt echter dat dit rapport onvoldoende bewijs oplevert. De vermelding van de klachten in het huisartsenjournaal bevestigt slechts de aanwezigheid van de gestelde klachten, maar zegt niets over de oorzaak van het ontstaan van die klachten. 

Volgens de werknemer is er een getuige geweest van het ongeval. Deze persoon heeft echter onder ede verklaard dat hij niets van het arbeidsongeval heeft gezien.

Oordeel rechtbank

De rechtbank komt tot het oordeel dat op basis van het door de werknemer in het geding gebrachte bewijs, niet is komen vast te staan dat het vermeende arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. Met andere woorden is er niet komen vast te staan dat de door de werknemer gestelde schade werd geleden in de uitoefening van diens werkzaamheden. Nu dit niet is komen vast te staan, komt de rechtbank ook niet toe aan de vraag of er sprake is geweest van een schending van de zorgplicht van de werkgever. 

Resumerend is het van belang dat er altijd een melding wordt gedaan bij de werkgever dan wel bij een directe leidinggevende, wanneer u schade lijdt tijdens de uitoefening van uw werkzaamheden. Indien dit niet kan worden aangetoond en indien er geen informatie is waaruit blijkt dat er een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden, is het mogelijk dat uw schade niet verhaalbaar is.

Voor de volledige uitspraak, zie https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2022:7175.

Wilt u dat wij contact met u opnemen?

    Meer nieuws

    Hoge Raad: “Cao-bepaling NBBU in strijd met uitzendbeding op grond van artikel 7:691 BW”

    woensdag 29 maart, 2023

    Sommige letselschadezaken hebben raakvlakken met arbeidsrechtelijke betrekkingen, doordat iemand als gevolg van een ongeval -al dan niet tijdelijk- arbeidsongeschikt raakt. Wanneer iemand in loondienst is bij een werkgever, mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat beide partijen de bedoeling hebben gehad om een langdurige en duurzame verbintenis met elkaar aan te gaan.  Dit is […]

    Lees verder

    Letselschadevergoeding en bijstandsuitkering

    woensdag 8 maart, 2023

    Het ontvangen van een (hoge) schadevergoeding uit een letselschadezaak kan grote gevolgen hebben voor het recht op bijstand van een letselschadeslachtoffer. De gemeente heeft de bevoegdheid om op elk moment te toetsen of een persoon (nog) voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt. Door de gemeente mogen (bijna) alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de ‘middelen’ van […]

    Lees verder

    Heeft u schade? Stuur een mail of bel (076) 700 27 75